Drie

Ja, het klopt; de glazen muiltjes die ik kreeg toen ik drie werd, pasten niet helemaal. Maar dat wil nog niet zeggen dat ik geen echte prinses ben. Ik wil elke dag een baljurk aan. ’s Ochtends vraag ik prinses-2als eerste of het mooi weer is, want dan kan het. En elke ochtend wil ik eigenlijk ook steeds dezelfde jurk aan; die roze met niks erop en met tule. Het is een krijgertje waarvan niemand precies weet of het nou een echte jurk is, of dat hij uit een verkleedkist komt.
Voor mijn verjaardag heb ik nog veel meer prinsessenaccessoires gekregen: kettingen, kroontjes, armbanden, ringen en dan maar blijven kijken hoe mooi ik wel niet ben.
Mama zegt dat ik het niet van haar heb. Wat een indirecte beschuldiging is, weet ik nog niet precies, maar daar heeft papa het dan over.

Prinses-3Met mijn niet passende, eigenlijk levensgevaarlijke, glazen muiltjes kan ik wel schaatsen op de laminaatvloer, en dan maar hopen dat ik niet op mijn eigen muiltje val. Een tikkie onhandig ben ik nog wel. Beetje oenig noemen ze de valpartijen die ik nog dagelijks beleef. Stoeprandje niet gezien, hoger liggende tegel gemist en noem het maar op. Het is een wonder dat ik niet vaker met pleisters en bulten rondloop. Het overkomt me zo vaak dat ik nooit huil, zelfs niet van de schrik. Misschien noemen ze me daarom een harde. Als ik val doe ik het liefst of het niets voorstelde.
Me aanstellen kan ik overigens ook hoor. Dat staat er los van. In een piepbui maak ik van elke mug een olifant. Mijn vader noemt me dan: Petutto. En als ik het nog bonter maak verdubbelt hij dat tot: Petutto, Petutto.

prinses-4Communiceren doe ik nu oplossingsgericht en compleet helder. Als papa bij mooi weer op internet leest dat het zwembad in Montfoort dicht is, zie ik geen probleem: ‘dan moeten we naar het binnenzwembad’, meld ik hem. Nieuwegein dus. En als we daar tegen lunchtijd weer uitgezwommen zijn, en papa zegt dat we aankleden moeten, bevestig ik dat met: ‘ja, we moeten weg want de patatjes wachten op ons.’ MacDonalds dus. Soms lijkt het even alsof papa er iets tegenin wil brengen, maar dat blijft op een of andere manier achterwege.
In de auto word ik in het stoeltje gegord. Dat is best een lastig klusje, zeker als ik niet stil zit, ondertussen met mijn knuffel speel of met doeke en al iets wil pakken. Nu weet ik beter en moet telkens, om me er nog maar eens aan te herinneren, de door papa uitgesproken zin: ‘eerst vastmaken, en dan pas..?’ afmaken.
‘Klootviolen’, vul ik dan gewetensvol aan.

Ik ben een waterrat. Eh… iets genuanceerder: ik ben een warmwaterrat. Als het water me te koud is, weet ik niet hoe snel ik het bad uit moet klauteren waar ik ondoordacht ingesprongen was. Dan verzin ik terplekke iets wat we veel beter kunnen gaan doen dan zwemmen. Ik ben geen ijsbeer! Wat dit aangaat lijk ik erg op mama die bij waterpolo altijd de laatste is die het water ingaat.
Heeft het water de juiste temperatuur, dan zal je mij niet horen zeggen dat het genoeg geweest is. Nog één keer de glijbaan en dan nog een keer vanaf de kant het water induiken, plat op mijn buik. Goed dat papa me dan opvangt, anders had ik dat wel afgeleerd.
Papa had een kurkengordel voor me gekocht zodat ik plat in het water lig en zwembewegingen kan maken. Dat ging op vakantie in Kroatië, in de snelstromende rivier ook zo goed.

Eline is een waterrat

Eén keer hebben we de nieuwe gordel gebruikt, en nu al snap ik het principe. Met alleen vleugeltjes aan, lig ik nu op zijn hondjes te zwemmen. Armen naar voren steken, wil ik niet snappen. Ik begin er nog niet aan. Anders krijgen mijn ouders weer onbedoelde vleugeltjes van mijn zwemtalent.

Nog even over mijn grootste talent (praten); papa noemt me naast kletsmalloor ook: “de echo”. Elke “aanwijzing” van mama aan papa over hoe iets moet, of beter zou kunnen, reproduceer ik nog even, opdat het goed bij hem doorkomt. Vindt ie fijn volgens mij.
Ik overhoor mijn ouders met gerichte vragen: ‘Wat gebeurt er (op tv), wat doe je?, wat ruik ik?’(meestal koeienpoep), en ook: ‘wat doe ik?’ En het vragen waarom is volledig doorgebroken. Dat is prima want mijn ouders zijn al lang blij dat ik de “WAT-fase” door ben. Dat riep ik een tijdje bij alles, en dan dachten zij dat ik het niet gehoord had. Zeiden ze het nog een keer. Het gaf mij slechts de gelegenheid om hetgeen tegen me gezegd was tot me door te laten dringen en met een adequaat antwoord op de proppen te komen. Toen het herhalen eindelijk stopte, had ‘wat?!’geen zin meer.

Doeke en ik zijn nog altijd onafscheidelijk. Ik heb papa recent nog een cursus kroelen gegeven. Het is een vrij simpel procedé: duim in de mond, waslabeltjes tegen de neus en dan maar duwen en overpakken met die doek. Maar het is toch te moeilijk voor hem blijkbaar, want ik zie het hem maar zelden in praktijk brengen.
Naast doeke is er altijd een dier; een pluchen knuffel. Dat kan elke dag een andere zijn. Bijna letterlijk want ik heb er nu wel zo’n beetje 365. We zijn verhuisd, en van zolder zijn meerdere dozen met oude knuffels van mama tevoorschijn gekomen. Ik heb het blijkbaar van geen vreemde. Die dozen hebben we als eerste uitgepakt in het nieuwe huis, waardoor ik graag al even die kant uit ging voordat we definitief overgingen.
Naast eigen knuffels komen er ook regelmatig knuffels logeren. Van tante Ella heb ik bijvoorbeeld tijgertje een halfjaar te leen gehad. Op het kinderdagverblijf probeer ik ze elke maandag en dinsdag weer te verrassen met wat ik nou weer heb meegebracht. Mogen ze allemaal even aaien alvorens doeke en de nieuwe knuffel in het opberg-slaapmandje gaan.
Een echte knuffel krijg ik steevast van Manou. Die is er altijd al voordat ik binnenkom. Ze wacht rustig tot de kinderen uitgeaaid zijn, de spulletjes in mijn mandje liggen, papa een kus heeft gekregen ter afscheid, en dan is het onze beurt. Vallen we elkaar in de armen en staan zo even een minuutje. Dan gaat het wel weer. Kunnen we gaan spelen. Mijn ouders maken zich nu al zorgen over hoe dat verder moet als Manou in november vier jaar wordt, en naar groep één van een echte school gaat.
Lummels vind ik ook leuk. Wat doen ze? Wat zeggen ze? Lummels zijn de neefjes maar ook alle andere jongens van zeven en ouder. Bere interessante gasten allemaal, in de speeltuin, in het zwembad, op straat. Papa denkt dat ik een jongensgek word.
Ik vind tuinbeestjes ook heel interessant: vlinders, luisbladden, spinnen en vliegen. Luisbladden ja. Af en toe moet je wel laten blijken dat je nog maar drie bent, anders gaan ze zich dingen in hun hoofd halen. Zaktanlaarn en een roldeger, zijn ook van die woorden. Moeten ze om lachen, en die houd ik er dus maar even in.

Nog altijd kijk ik Cars, waar ik nog steeds nieuwe dingen in ontdek. Toen mama de alle leeftijden film; march of the penguins, had opgezet ben ik het meeste geschokt geraakt ooit.Roofmeeuwen Een roofvogel begon op zo’n pluizenbol pinguinbaby in te pikken. ‘Wat doe ie nu?!’, gilde ik uit. Dat kon mijn hartje niet verdragen. Papa wist niet hoe snel hij de tv uit moest zetten. Die had daarna heel wat uit te leggen.

Wat ik pertinent niet kijk is K3. Die vind ik niet leuk. “IK VIND DIT NIET LEUHEUK!” Als ze weer eens voorbijkomen op tv, schreeuw ik net zo lang tot ze een andere zender voor me hebben gevonden met tekenfilms.

Dit meld ik toch maar even om aan te geven dat ik willekeuriger ben dan elk willekeurig ander prinsessenkind.

Kick K3

Ik mag mama graag helpen in de keuken. Koekjesbakken en versieren. Maak ik daarna in de beslagkom pannenkoekensoep. Roeren met water en alles wat er maar in mag.

Ons nieuwe, tijdelijke huis heeft niet veel bergruimte. Na mijn verjaardag is het duidelijk geworden. We gaan straks grooooooot wonen. Na alle cadeautjes past mijn speelgoed niet meer. Maar die lui zijn er voorlopig nog niet uit waar. Het ligt hier vol met brochures. Ik weet al precies wie alle makelaars van Montfoort zijn. Welk kind kent op zijn derde nou het woord makelaar en weet wat ie doet voor zijn werk? Ik dus.

Mijn middagdutje is steeds minder heilig. Twee uur deed ik elke dag. Anders was ik niet te genieten. Verkeerde been uit bed gestapt zeiden ze dan. Als ik er nog niet helemaal bij was, hield ik die twee maar slecht uit elkaar.
De eerste stapjes naar zindelijk worden zijn gezet. Deed ik een keer een plas op de pot, mocht ik meteen zo mee naar de Blokker. Op mijn vraag: ‘heb ik een luier om?’, kende ik het antwoord eigenlijk al. Plasje in de blokker. Ach, ze hebben daar dweilen zat. Later die middag in de slaapkamer en buiten riep ik eerst: ‘ik heb niet geplast’, zodat mamma zeker niet zou komen kijken, maar dan kwam ze toch en bleek het al te laat.
Inmiddels, enkele weken later, kan ik heel goed aangeven of mijn “blazer” al dan niet vol zit, en heb ik al diverse stickerboeken vol-gepotjeplast. Alleen ’s nachts nog draag ik een luier.

Uitspraak over een wedstrijd: “het gaat erom wie als eerste gewonnen heeft”